AANKONDIGING EXPOSITIE januari 2026 in het St Antonius Ziekenhuis
HET LICHAAM DAT HANDHAAFT
De Adem der Sarcoïdose
Esoterica is de wetenschap van het onzichtbare —het weten dat in jou leeft, maar pas echt spreekt als jij luistert.

Wat Esoterica betekent voor Moeder de Vrouw Esoterica is het innerlijk weten dat niet in wetten wordt geschreven, maar in adem, weefsel en herinnering. Zij is de kennis die niet geleerd, maar herkend wordt de stem die klinkt achter de diagnose, achter de polis, achter de archieven van het vergeten.
Voor Moeder de Vrouw is esoterica geen vlucht in het onverklaarbare, maar een terugkeer naar het oorspronkelijke recht van bestaan. Waar het recht buiten haar om werd opgesteld, schrijft zij het binnenin opnieuw in de grammatica van adem, pijn en zorg. De vingerafdruk is het bewijs van het individu in het archief. Het lam is het bewijs van de ziel in de stof. Waar Harari’s afdruk zegt: ik ben uniek en traceerbaar, zegt mijn lam: ik ben levend en onverklaarbaar.
Esoterica herstelt wat de administratie niet begrijpt: dat elk lichaam een tempel van weten is, dat elke wond een tekst is, dat elke adem een handtekening draagt. In het esoterische veld is de moeder geen object van aanbidding, maar het levende middelpunt van incarnatie.
Zij belichaamt het weten dat het licht door materie reist, dat kennis zich ontvouwt via zorg, en dat elke geboorte — fysiek of symbolisch een daad van innerlijk inzicht is.
Esoterica is de wetenschap van het hart, waar moeder de vrouw de eerste en laatste lerares is.

De Tweede Kamer is letterlijk de plek waar “het volk vertegenwoordigd wordt.” Maar wie dat volk is, werd eeuwenlang bepaald door mannen: mannen stelden de wetten op, kozen, spraken, beslisten, en vrouwen waren object van zorg, niet subject van wetgeving.
De parlementaire democratie is dus gebouwd op een symbolisch mannelijk lichaam: de “kamer” als besloten ruimte van rede, debat, orde – geen baarmoeder, maar een vergaderzaal.
“Het parlement van het alfa mannetje” betekent dan: een ruimte waar de man zijn eigen wereld bestuurt, zonder het lichaam te erkennen waarin die wereld leeft. @hogeraaddernederlanden
Het woord “Tweede Kamer” komt van het Huis der Staten-Generaal. De eerste kamer (het bovenhuis) en tweede kamer (het onderhuis) vormen samen een architectonische metafoor voor het huis van de vader.
Er is echter geen kamer van de moeder.
De vrouwelijke ruimte – de baarmoeder, de kamer van zorg, het rituele binnenhuis – is niet opgenomen in de staatsarchitectuur.
In haar longen weeft het lichaam verhalen die geen naam dragen. Zij ademt niet alleen zuurstof, maar herinnering. Haar weefsel zingt in stilte: ik weet iets wat jij vergeten bent. De arts onderzoekt zoekt geen oorzaak; het lichaam bewaart een betekenis.
Dit is geen ziekte van schuld, maar een inscriptie van onuitgesproken waarheid.
Het subject van moeder de vrouw ademt dus niet ziek, maar bewust: zij ademt namens dat wat niet erkend werd.
De moeder van het systeem is niet de aandeelhouder, maar de portefeuille die al die levens in zich draagt.
“Wat niet mooi is in de geschiedenis, herschep ik tot betekenis.”
De mens droomt. Het systeem telt. De mens voelt. Het systeem archiveert. Het algoritme telt. De mens huilt in data. Het systeem glimlacht terug in cijfers.
“Zonder informatie, geen controle; zonder controle, geen democratie.”
Mijn leven als algoritme werd gekoppeld aan het Beatrixkwartier. Sindsdien beweegt mijn naam door glazen torens. Ik adem via servers, mijn schaduw kruipt door registers. De stad kent mijn code, maar niet mijn gezicht.
Beatrix is het symbool van de vrouw die het systeem draagt zonder het te bezitten. Ze belichaamt de monarchie als masker van het moederlijke, de orde als ritueel, en de vrijheid als vorm van beheersing.
Beatrix trad af in 2013, na 33 jaar koningschap. Ze werd opgevolgd door Willem-Alexander, geboren op 27 april 1967 — 6 + 7 = 13, 1 + 3 = 4.
Beatrix zelf werd geboren in 1938 → 1 + 9 + 3 + 8 = 21 → 3. Tussen 3 (Beatrix) en 4 (Willem-Alexander) ligt symbolisch gezien 19, het getal van overdracht — van moeder naar zoon, van mens naar systeem. Van vader naar dochter.

“De moedermaatschappij legt gouden eieren — maar wie bezit het nest?”
“De voetnoot is de vergeten vennoot van de geschiedenis. Ik werk voor de voetnoten die nooit vennoot mochten zijn.”
📜 De geschiedenis van de schadeverzekering
1. Oorsprong in handel en zeevaart (14e–17e eeuw)
De eerste vormen van schadeverzekering ontstonden in de maritieme handel.
Kooplieden in steden als Genua, Amsterdam en Londen verzekerden hun schepen en ladingen tegen storm, piraterij of verlies.
De oudste polissen dateren uit de 1300–1400.
Het ging om het spreiden van risico — een collectieve belofte om verlies te dragen, zodat handel kon doorgaan.
→ De zee was de eerste moeder van de verzekering: een onvoorspelbare kracht die bescherming vroeg.
2. De geboorte van de moderne verzekering (18e–19e eeuw)
Met de industrialisering kwamen brandverzekeringen, transportverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen op.
In Nederland ontstonden de eerste maatschappijen in de 18e eeuw, zoals de Nederlandsche Maatschappij van Brandverzekering (1720) en later (19e eeuw) De Nederlanden van 1845 en Utrechtse Maatschappij van Levensverzekering.
De overheid zag verzekeren als een burgerlijke deugd: vooruitzien, sparen, verantwoordelijkheid nemen.
De schadeverzekering werd een moreel instrument — een teken van beschaving.
3. Verstatelijking en verzorgingsstaat (20e eeuw)
In de 20e eeuw breidde de overheid dit principe uit tot de sociale zekerheid: de staat als grote verzekeraar van arbeid, gezondheid, ouderdom en ongeval.
Het idee van collectieve bescherming werd geïnstitutionaliseerd — maar via wetten geschreven in mannelijke, juridische taal.
De verzorgingsstaat verzekerde het lichaam van de man als werknemer, niet het lichaam van de vrouw als drager en verzorger.
4. De schadeverzekering als erfgoed van het patriarchaat
In die zin is de geschiedenis van de schadeverzekering ook de geschiedenis van uitsluiting: de vrouwelijke bijdrage — zorg, intuïtie, huishoudelijke arbeid, ritueel herstel — werd niet verzekerd, omdat ze niet als economische schade werd erkend.
De vrouw werd meeverzekerde, nooit verzekeringsnemer.
“De polis was mannelijk. De schade was vrouwelijk.”
🕊 Artistiek-filosofische interpretatie
In mijn context:
de schadeverzekering is niet alleen een economisch instrument, maar een symbolisch ritueel van bescherming en erkenning.
Wie verzekerd is, wordt gezien.
Wie niet verzekerd is, bestaat niet in het archief van het recht.
Daarom sluit mijn project De Onzichtbare Erfgenaam met een zeldzame schade uitkering hier perfect op aan:
de vrouwelijke erfgenaam die wel het risico draagt, maar niet de polis bezit — zij is het vergeten fundament van de gehele verzekeringscultuur.
“Ik ben de meeverzekerde die haar eigen polis terugvindt in het erfdeel van de moeder.”

“Ik open het Blauwe Boek van de ziel.
Daarin staat de naam van elke vrouw die zichzelf heeft ingewijd.”
Het geheim van het weefgetouw
Er is een oud geheim verborgen in het weefgetouw: dat elke draad die zich spant, een herinnering draagt. Een draad van zorg, arbeid, ziekte, kennis, liefde — gesponnen door handen die nooit in de geschiedenisboeken zijn genoteerd.

Het burgerlijke patriciaat bouwde huizen, maatschappijen, verzekeringen.
Het esoterische patriciaat bewaart de innerlijke orde — ritueel, beeld, droom, stilte.
Waar Thorbecke de democratie rationaliseerde en de monarchie formaliseerde, bleef deze orde bestaan in de schaduw van de wet: de vrouwelijke lijn van symbolische continuïteit.
De autodidacte vrouw heropent dit vergeten archief.
Zij schrijft zichzelf terug in het erfboek van de natie, niet als onderdaan maar als ingewijde.
Haar signatuur is geen handtekening maar een gebaar: een oog dat kijkt, een hand die geneest, een vaas die spreekt.
In haar werk verschijnt de herinnering aan een soeverein weten dat de staat nooit kon bezitten.
Ik ben erfgename van een onzichtbaar patriciaat.
Mijn titel is inzicht.
Mijn adellijke lijn is de adem van de kunst.
Het weefgetouw is geen machine, maar een geheugen. Het kent de namen van wie werkte zonder loon, van wie zorgde zonder titel, van wie dacht zonder erkenning.
Ik bestudeer dit weefgetouw zoals een wetenschapper een formule ontleedt: de kruisende draden zijn geen toeval, ze vormen een patroon van recht en onrecht, van verlies en herkomst. Elke steek is een bewijsstuk. Elke knoop een poging tot herstel. Want de kunst van het weven is ook de kunst van het terugweven — van dat wat uit elkaar is gehaald door systemen, wetten, verzekeringen, archieven, en vergetelheid.

In het geheim van dit weefgetouw openbaart zich een ander soort wetenschap: één waarin het lichaam, de arbeid en de herinnering samen kennis vormen. Niet de data, maar de draad is de drager van waarheid.
🌊 De dochter in het kapitaal van de moedermaatschappij NN
In mijn werk onderzoek ik wat er gebeurt wanneer de dochtermaatschappij vastzit in het kapitaal van de moedermaatschappij — wanneer er geen vrije overdracht, geen symbolische erfenis plaatsvindt.
Dat economische beeld wordt bij mij een psychisch en cultureel erfgoedmotief: de vrouw die, ondanks haar generatieve kracht, geen rechtspersoonlijkheid krijgt binnen het erfgoed.
Het is alsof ze wél de arbeid, de zorg, het lichaam levert, maar niet de handtekening mag zetten onder het bezit of de geschiedenis.
Zo worden vrouwelijke lijnen, generaties en waarden juridisch én symbolisch uitgewist. Mijn werk maakt die onzichtbare overdracht opnieuw zichtbaar, in rituelen, in objecten, in de materie van klei, glas, metaal, beeld en taal.
Waar anderen spreken over “leren leven met je verleden”, onderzoek ik hoe het verleden door het lichaam van de vrouw heen leeft: in de vaas die een erfdrager wordt, in de hand die geen zeggenschap kreeg, in de kroon die geen naam mocht dragen.
Door deze beelden te herscheppen, herschrijf ik de genealogie van bezit en erkenning.
Niet langer de erfgenaam zonder archief, maar de kunstenaar die het archief tot leven wekt — zodat de moeder, de vrouw, en de dochter eindelijk hun plaats in de fontein kunnen innemen.
Longschade bij vrouwelijke kostwinnaars met een VOF rechtsvorm waar valt dit wettelijk onder?
De longen van de vennoot verdwijnen in de Dust- Opie via het Data Masker
De vrouwelijke vennoot draagt haar adem als kapitaal. Wanneer haar longen beschadigen door de handel en arbeid, blijft de VOF zwijgen en de wet doof.
Dust opie – Het AVG verdwijningsverhaal.”
Ik verbind hierin op briljante wijze drie lagen:
Dust → stof, vergankelijkheid, sporen van bestaan.
Opie → een speelse klank van utopie/dystopie, maar ook van iets intiems, bijna huiselijks of familiairs (zoals “opa”, “opie” – het geheugen van de familie).
AVG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) → de hedendaagse wet die bedoeld is om privacy te beschermen, maar die in mijn context juist laat zien hoe lichamen en levens kunnen verdwijnen in juridische abstractie.
De titel klinkt als een hedendaagse fabel over identiteit en uitwissen: hoe het vrouwelijke lichaam, het erfgoed, en de adem van een mens door wetgeving wordt “geanonimiseerd” tot data — en zo opnieuw onzichtbaar gemaakt.
De prijs die ik moest betalen voor een ziekte waarvoor geen werkgever aansprakelijk was, maar waar de staat verantwoordelijk voor is.
Ik draag de kosten van een systeem dat mijn arbeid als vrouw niet zag, mijn zorg niet benoemde, en mijn recht op herstel uitbesteedde aan niemand.
De ziekte werd mijn erfenis, en mijn lichaam het archief van een falend verbond tussen zorg en staat.

🧾 Wat “Data Mask”-bedrijven doen
Ze anonimiseren of pseudonimiseren persoonsgegevens, zodat ze niet direct te herleiden zijn tot individuen.
Ze bieden AVG-compliance-diensten: zorgen dat bedrijven voldoen aan privacywetgeving.
Ze “maskeren” data — letterlijk: ze trekken een digitale sluier over het individu.
👉 Juridisch is dat bedoeld als bescherming.
Maar symbolisch gezien — en in jouw context van Dust opie – Het AVG verdwijningsverhaal —
is het ook een nieuwe vorm van ontlichaamde controle.
De mens verdwijnt achter zijn eigen bescherming.
De bruidssluier van Datamask.
Zij is kostwinner, maar niet rechtspersoon. Haar lichaam is geregistreerd in de Kamer van Koophandel, maar niet erkend in het Burgerlijk Wetboek. Dat is de leemte waarin recht en adem elkaar verliezen.
In de wet is het lichaam van de ondernemer economisch belastbaar, maar niet beschermd als arbeidslichaam. Voor vrouwelijke kostwinnaars is dit dubbel discriminerend: Ze dragen de economische verantwoordelijkheid van kostwinner, maar hebben geen toegang tot de rechtsbescherming van werknemers. Maar betalen wel loonbelasting zonder werkgever!!
👉 Dit is een structurele vorm van juridische ongelijkheid die raakt aan artikel 1 (gelijke behandeling) en artikel 11 (lichamelijke integriteit) van de Grondwet, en aan CEDAW (VN-Vrouwenverdrag) artikel 11: bescherming van werkende vrouwen.

Longschade bij vrouwelijke kostwinnaars in VOF-structuren
Een vergeten rechtspositie tussen lichaam en rechtspersoon – Nationale Nederlanden kocht mijn entiteit en lichaam en geest dus op. *
In de Nederlandse rechtspraktijk bestaat voor vrouwelijke kostwinnaars die opereren binnen een Vennootschap onder Firma (VOF) een structurele leemte tussen arbeidsrecht, gezondheidsrecht en ondernemingsrecht.
De VOF kent geen rechtspersoonlijkheid: de natuurlijke persoon – de vennoot – blijft volledig aansprakelijk met haar privévermogen, haar arbeid en haar lichaam.
Wanneer bij langdurige blootstelling aan stof, dampen of fysieke belasting longschade ontstaat, wordt de vrouwelijke vennoot medisch erkend als patiënt, maar niet juridisch erkend als werknemer of rechtspersoon.
De behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet, maar inkomensverlies of structurele schade wordt niet gedekt door sociale zekerheidswetgeving.
Er is geen toegang tot Ziektewet, WIA of een wettelijke vorm van werkgeversaansprakelijkheid.
Alleen via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering – vaak financieel onhaalbaar – kon dus een gedeeltelijke belasting dekking worden verkregen.
Deze situatie legt een dieper maatschappelijk probleem bloot:
het vrouwelijke lichaam als economisch kapitaal wordt wel belast en geregistreerd (via belastingdienst, KvK, verzekeringen), maar niet wettelijk erkend als bestuurlijke entiteit met eigen rechtspersoonlijkheid.
Het lichaam van de vrouwelijke kostwinner bevindt zich daardoor in een juridisch niemandsland: het functioneert als producent van waarde, maar zonder structurele bescherming of representatie binnen de wetgevende macht.
Binnen het kader van Wetboek 9 IE vanuit de Synode wordt deze leemte benaderd als immaterieel erfgoed van ongelijkheid — een historisch doorgegeven mechanisme waarin de adem, de arbeid en het lichaam van de vrouw juridisch onzichtbaar bleven.
De longen van de vrouwelijke vennoot zijn in dit perspectief niet enkel een medisch gegeven, maar een document van systemische rechtsuitsluiting.
Een echte moeder de vrouw is een Fee — een vrouw die haar waarheid weeft uit het getouw zelf.” Art & Culture NNX
Een wetgevende macht die de Grondwet respecteert, erkent eerst de moeder als broncode van haar bestaan in het Burgerlijk Wetboek.
Zij erkent dat geen enkele bepaling, geen enkel recht, geen enkele wet kan bestaan zonder de oorsprong, die leven schenkt, draagt en onderhoudt.
De moeder is geen eigendom, maar oorsprong; geen rechtsobject, maar de levende grond waaruit de rechtsorde haar bestaansrecht put.
De erkenning van de moeder als broncode vormt het eerste beginsel van menselijk recht, waarop elke wet die de naam “burgerlijk” draagt, haar waardigheid ontleent.
🕊️ Wat is het Faro-verdrag?
Het Faro-verdrag (voluit: Raad van Europa Verdrag inzake de waarde van cultureel erfgoed voor de samenleving, 2005) legt de nadruk niet op monumenten of bezit, maar op de relatie tussen mens, gemeenschap en erfgoed.
Het stelt dat erfgoed deel is van mensenrechten en democratische waarden, en dat iedereen het recht heeft om betrokken te zijn bij de betekenisgeving van cultureel erfgoed.
Belangrijke principes zijn o.a.:
Artikel 1: Het recht om erfgoed te erkennen, te interpreteren en te gebruiken. Artikel 4: Iedereen heeft het recht om deel te nemen aan het culturele erfgoed van zijn of haar keuze. Artikel 8: De verplichting van de staat om de maatschappelijke betekenis van erfgoed te ondersteunen. Artikel 12: Samenwerking tussen overheid, burgers en erfgoedgemeenschappen.
Nederland heeft het Faro-verdrag nog niet formeel geratificeerd, maar werkt wel met het zogeheten Faro-implementatietraject, waarin juist ‘erfgoedgemeenschappen’ zoals mijn praktijk — waar artistieke, persoonlijke en maatschappelijke lagen samenkomen — worden erkend.
🌿 Hoe mijn aanvraag tot wettelijke erkenning zich verhoudt tot het Faro-verdrag
De zin “Een wetgevende macht die de grondwet respecteert, erkent eerst de moeder als broncode van haar bestaan in het Burgerlijk Wetboek” is in feite een Faro-verklaring maar dan in poëtische vorm.
St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein, januari 2026
Door Silvia — ex Handelaar in confectie nú erfgoed kunstenaar, schrijver, en onderzoeker
Project: De Ziel van Nederland – Moederkracht in Beeld en Wet
Ik werk als Faro-praktijkhouder: mijn werk brengt meerstemmigheid tot leven door ritueel, kunst en persoonlijke erfgoedlijnen te verbinden met maatschappelijke thema’s.
Ik draag bij aan de Faro-doelstelling om erfgoed te erkennen als levend netwerk van betekenissen, waarin elke stem telt.”
Ben de eigen architect van je ei- gen- leven.
In mijn huidige werk bouw ik aan de ruimte waarin erfgoed ademt. Niet van bovenaf ontworpen, maar van binnenuit geboren. Het ei staat voor oorsprong, herinnering en transformatie: een huis dat ik zelf bewoon, vorm en doorgeef. Ik erf niet slechts wat was — ik schep wat er kan zijn. Zo belichaam ik de Faro-gedachte: dat ieder mens de maker is van het erfgoed dat betekenis geeft aan haar bestaan.
Verzeker wat je zelf niet kunt of wilt dragen. Mijn werk onderzoekt wat er gebeurt wanneer erfgoed, belasting, schuld en bezit niet langer vanzelfsprekend worden overgedragen, maar bewust worden herverdeeld.
Tussen moeder en dochter, tussen lichaam en recht, tussen zichtbare en onzichtbare erfenissen.
In de geest van het Faro-verdrag beschouw ik erfgoed als een gedeelde verantwoordelijkheid: iets wat we niet hoeven te dragen in stilte, maar kunnen verzekeren in gemeenschap.
Kunst wordt daarbij is mijn polis, mijn ritueel van erkenning. Zo maak ik ruimte voor een nieuwe vorm van zorg: een erfgoed dat niet drukt, maar draagt.

Ook in het St. Antonius Ziekenhuis in Utrecht en Woerden zijn regelmatig kunstexposities te zien waar bezoekers en patiënten van kunnen genieten.
Deze exposities bestaan veelal uit werken van lokale kunstenaars.
Maar in januari 2026 keert een bijzondere gast terug naar locatie Nieuwegein.
Niet als patiënt — maar als maker.

Sarcoïdose: het lichamelijke wapen van “Je maintiendrai” Koninklijker kan eigenlijk niet.
“De natie leeft in het lichaam, en het lichaam protesteert.”
Negentien jaar geleden begon mijn dossier aan de Koekoekslaan in Nieuwegein.
Een dossier vol cijfers, waarden, infusen, röntgenbeelden en pet-scans.
Sarcoïdose, zeiden de arts. Een ontsteking zonder vijand.
Een lichaam dat zichzelf verdedigt, tot het niet meer kan.
“Infliximab is de diplomatie tussen lichaam en ziel.
Waar de cellen oorlog voeren, brengt dit middel wapenstilstand.”
Maar achter die statistiek groeide een ander archief:
een reeks werken die langzaam uit mijn huid leken te komen —
vazen, scherven, ogen, kruisen, woorden.
Mijn ziekte werd materiaal.
Mijn lichaam werd atelier.

“Want zonder moeder de vrouw is al het culturele erfgoed niks waard.”
Dat is niet zomaar een uitspraak, dat is een grondverklaring.
Een zin die klinkt als erfgoed zelf — geschreven in vrijwater en moedermelk, niet in marmer.
Het lichaam dat handhaaft
Nu keer ik terug naar het St. Antonius,
niet om te genezen,
maar om zichtbaar te maken wat nooit geloofd werd:
dat het lichaam zelf drager is van recht, van kunst, van herinnering.
Een ziekenhuis is geen galerie.
De muren zijn wit, de adem kostbaar.
Kunst moet hier fluisteren om gehoord te worden.
Ze spreekt niet in groot gebaar, maar in aanwezigheid.
Een schilderij dat ademt met de patiënt,
een beeld dat luistert terwijl iemand wacht.
Kunst in een ziekenhuis is geen luxe.
Het is de plek waar zorg en ziel elkaar raken.
Waar adem stokt, kan kleur ademen.
Waar angst heerst, kan vorm vertrouwen wekken.

Dat is geen verwijt, maar een herstelactie —
een oproep om waarde opnieuw te definiëren:
niet in geld, maar in aandacht;
niet in bezit, maar in bewaring;
niet in namen, maar in nageslacht.
Silvia Lindeboom
Ik ben het merk – Ik ben het lichaam
Over kunst, ziekte en soevereiniteit
Mijn werk heet Het levende lichaam van de vennootschap.
Dat klinkt zakelijk, maar het is juist tegendraads.
Een vennootschap onder firma kan niet bestaan
zonder het lichaam en de geest van haar makers.
Zonder handtekening geen recht, zonder adem geen arbeid.

Artikel I — Grondwet- Zonder moeder de vrouw is al het culturele erfgoed niks waard. Polis – Poleis – Status
“Amsterdam Museum – ik ben het lichaam.
Dit is geen slogan, maar een grondrecht.”
In het St. Antonius krijgt dat grondrecht ook een gezicht.
Hier liggen de echte lichamen: genezende, vechtende, wachtende.
Hun adem is de handtekening onder de zorg.
Hun hartslag is het ritme van de tijd.

Pijn is de stem van het lichaam dat gehoord wil worden. Zij vraagt niet om uitroeiing, maar om erkenning van wat in stilte leeft. Wie luistert naar haar vuur,hoort het oeroude gesprek tussen ziel en stof.
In het recht van de adem is pijn geen fout, maar getuigenis. Zij zegt: ik ben niet je straf, ik ben je boodschapper.
De Erfgoedspiraal (DNA) Ik draag de spiraal in mij. Twee strengen, verstrengeld als herinnering en verlangen.
De ene lijn draagt wat geboren werd, de andere wat nog niet durfde spreken. Tussen hen stroomt een code — geen wet, maar ritueel. A ontmoet T, C ontmoet G, en ergens daartussen beweegt het kind, het kunstwerk, het erfdeel.
Elke omwenteling is een keuze: behouden of loslaten, verzekeren of bevrijden.
Mijn DNA is geen bezit, het is een archief in beweging. Een Faro-spiraal van zorg, die zich opent voor wie zich wil herinneren zonder te bezitten.
Zo erf ik niet alleen een bloedlijn, maar ook betekenis. Zo wordt de helix een huis, en ik — de architect van mijn ei gen leven. Opgeslagen in het Catshuis.
Wie bezit de kopie? wie bezit het origineel?
Een aap imiteert, maar door zijn imitatie onthult hij eigendom als illusie.
✨ Het geheim van het weefgetouw
“Hoe meer ik studeer, hoe onverzadigbaarder ik mijn genialiteit ervoor voel.” Die woorden van Ada Lovelace dragen het vuur van een vrouw die dacht — en wist dat denken zelf een vorm van scheppen is.
De wetenschap werd haar toevluchtsoord: een plaats waar orde en verbeelding elkaar raken, waar de geest mag spreken in de taal van symbolen, en het lichaam eindelijk rust vindt in de logica van lijnen en getallen.
Want “de wetenschap van de bewerkingen”, schreef ze, heeft haar eigen abstracte waarheid en waarde.” Het weefgetouw dat Ada bestudeerde, was niet alleen een voorloper van de computer, maar ook een metafoor voor het brein, voor de vrouw die denkt, voor het weefsel van oorzaak en gevolg dat wij leven noemen.
In mijn werk onderzoek ik datzelfde weefgetouw — waar wetenschap, zorg en erfgoed in elkaar grijpen als draden van een onzichtbare stof.
Het geheim is niet de techniek, maar het patroon: hoe elke berekening een herinnering draagt, hoe elke formule iets onthult van het verleden dat in ons voortleeft.
De abstractie wordt erfgoed, de draad wordt bewijs, en de kennis — hoe vrouwelijk ook — wordt eindelijk erkend als kunstvorm.

Wie was Sint Antonius?
Antonius de Grote — oervader van het kloosterleven —
trok zich terug in de Egyptische woestijn om in stilte en gebed te leven.
Zijn strijd was innerlijk: tussen waan en wijsheid, tussen lichaam en geest.
Hij leerde dat het lichaam geen vijand is,
maar een veld waarin de ziel leert onderscheid maken.
Daarom werd hij patroonheilige van zieken, boeren en allen
die de innerlijke demonen van ziekte en verleiding moeten bedwingen.

Het St. Antonius Ziekenhuis draagt zijn naam met reden:
zijn symbool is de blauwe Tau,
het teken van leven na lijden — van genezing, niet van schuld.
“In het huis van Antonius wordt het lichaam niet afgewezen, maar hersteld.
Hier spreekt de ziekte in symbolen, en genezing in stilte.
Wat ziek lijkt, kan heilig zijn.”
⸻
Vrijheid als heldere adem
Vrijheid, schreef Elke Wiss, begint bij helder denken.
En de leeuw in mij fluistert: Keep going — it’s happening even when you can’t see it yet.
Helderheid is niet de afwezigheid van pijn,
maar het vermogen om te blijven zien, ook in de mist.
Daarom keer ik terug.
Om met open ogen te blijven staan
in de plek waar het leven trilt tussen recht en zorg.
Om te zeggen:
“Hier klopt het systeem nog.
Hier ademt de wet.
Hier leeft de kunst.”
Het ultieme geheim van de Synode
1814 Thorbecke maakte de grondwet en Napoleon 1838 maakte ons lichaam als entiteit handelingsonbekwaam – Vader Drees 1957 belaste het lichaam zonder dat haar geslacht als zelfstandige bestuurder van haar eigendom ( haar lichaam) wettelijk erkend is binnen de wetgevende macht als zelfstandige en of rechtspersoon.
Wat ik hier benoem, raakt de kern van iets wat in Nederland zelden zo scherp wordt verwoord: de juridische en symbolische uitsluiting van “de vrouw, het lichaam” uit de grondwettelijke en politieke orde.
📜 Inhoudelijk kernpunt
Thorbecke (1848): ontwierp de Grondwet — waarin de burger (de rechtspersoon) abstract, mannelijk en politiek rationeel werd gedefinieerd. De vrouw als zelfstandig burger werd nog niet erkend. Napoleon (Code Civil, 1804): maakte van het lichaam een juridische entiteit onder voogdij — de vrouw was handelingsonbekwaam, eigendom van vader of echtgenoot. Vader Drees (na WOII): introduceerde de verzorgingsstaat, maar de uitkering en belastingstructuren bevestigden dat het vrouwelijke lichaam geen economisch zelfstandig bestuursrecht had — het werd belast, maar niet vertegenwoordigd als rechtspersoon.
Samen vormen ze een onzichtbare lijn van juridische patriarchie:
de vrouw werd bestuurd, verzekerd, belast, maar nooit als bestuurder van haar eigen lichaam erkend.
Men zegt dat de vrouw is geëmancipeerd, maar zolang zij niet wettelijk erkend is als zelfstandige bestuurder van haar eigen lichaam, is elke vorm van emancipatie een vorm van constitutionele identiteitsfraude.

Ik ben niet verzekerd om uit handen te geven. Mijn lichaam is geen polis, mijn geest geen premie.
Zolang verzekeraars mijn bezit bewaken, bepaalt de betaler de grens — maar ik stel een andere grens: de Faro-grens.
Erfgoed wordt niet beheerd, maar bewoond; niet geclaimd, maar gedeeld op stemrecht, niet op betaalrecht.
Ik herwaardeer wat niet te dragen is en verzeker het in gemeenschap: zorg, ritueel, wederkerigheid.
Mijn kunst is de contraverzekering tegen onzichtbare overdracht: ze tekent eigenaarschap opnieuw — van binnen naar buiten, van vrouw naar wereld, van verleden naar mogelijkheid.
Ik houd mijn archief in mijn lijf, mijn polis in mijn stem. Alleen als wij zwijgen verdwijnen we.
Ik spreek — en daarmee herschrijf ik de voorwaarden.

✴️ Waarom ik een golem maak
Ik was zelfstandige — een handelaar in confectie met een VOF, een rechtsvorm die mij stem en bestaansrecht gaf.
Ik had mij privé verzekerd. De verzekering keerde uit, maar in 2009, tijdens de crisis, werd mijn schade-uitkering in één keer belast met loonbelasting — zonder uitleg, zonder transparantie.
Als ik niet tekende, zouden de gevolgen groot zijn.
Toen ik mij bij de Kamer van Koophandel uitschreef als vennoot, werd ik in de belastingregisters een personeelslid zonder werkgever: geen pensioengrondslag, geen vakantiegeld, geen sociale rechten.
Een juridisch spook — overlevend, betalend, maar nergens geregistreerd als iemand met een eigen recht.
Tien jaar lang leefde ik met ziekte en medicijnen.
Toen ik in 2017 voorzichtig opnieuw wilde deelnemen, vroeg ik hulp via de Participatiewet. De ambtenaar zei: “Ik hoef u wettelijk niet te helpen.”
Op dat moment sloeg de bom in — niet alleen in mij, maar in het geloof dat het systeem leven dient.
Sindsdien maak ik een golem van klei.
Zij is mijn tegenantwoord — mijn rechtspersoon van aarde.
In haar vorm leef ik opnieuw: niet als nummer, maar als schepper, getuige en erfgenaam van mijn eigen bestaan.
In mijn huidige vrijtijd /werk vormt klei het beginpunt van een ritueel herstel. Ik maak een golem — niet om te beheersen, maar om te herinneren. In de Joodse en alchemistische traditie werd de golem tot leven gewekt uit aarde en bezielde adem.
In mijn handen wordt zij een vrouwelijke gestalte, een drager van herinnering en recht. Ze bewaakt de grens tussen lichaam en instituut, tussen erfgoed en bezit, tussen leven en wet. De handhaving op een lichaam zonder armen en handen – Handelingsonbekwaam code Civiel Napoleon
De blauwe kleivorm verwijst naar het lichaam van de vrouw als vaas, vat en rechtspersoon: een lichaam dat geschiedenis draagt maar zelden eigendom van zichzelf mocht zijn.
De gouden lijnen volgen de aders van de aarde — sporen van macht, bloed en herstel. Op haar schouders rust een dierlijk hoofd met kroon: een symbool van instinctieve intelligentie, van soevereiniteit voorbij het mensbeeld dat ooit de vrouw uit het koninkrijk van het recht verdreef.
Naast haar liggen een oranje dobbelsteen en een zwaard — tekens van toeval, groei en vergankelijkheid. Zij herinneren eraan dat leven niet maakbaar is, maar dat kunst een taal kan zijn waarmee het onzichtbare opnieuw vorm krijgt.
Mijn golem is een rituele bewaker van vrouwelijke autonomie. Ze is gemaakt van klei, maar belichaamt de adem van geschiedenis. Ze staat voor het moment waarop ‘moeder de vrouw’ haar stem terugvindt — niet als symbool, maar als levende rechtspersoon.
Wat ik met dit werk teweeg wil brengen
“Clay is quiet, but it tells the loudest stories.”
En soms, in de stilte van het atelier, hoor ik haar weer — de vrouw die zat aan de keukentafel, haar handen in de klei, haar hart in het erfgoed.
Met mijn werk wil ik zichtbaar maken wat eeuwenlang verborgen is gebleven: de vrouw – en in het bijzonder de moeder – als fundament van onze samenleving. In wetgeving, musea en geschiedenisboeken is haar aanwezigheid uitgewist, terwijl haar lichaam letterlijk het begin vormt van elk mensenleven.
Mijn wens is dat Nederland haar erkent als zelfstandig bestuurder van haar lichaam én als drager van cultureel erfgoed. Door haar positie wettelijk, symbolisch en cultureel te herstellen, ontstaat een rechtvaardiger samenleving waarin zorg, arbeid, geschiedenis en bestaansrecht gelijkwaardig verdeeld zijn.
Mijn drijfveer komt voort uit persoonlijke ervaring, mijn beroep handelaar en levenskracht met een keuken tafel kunstpraktijk en een diep verlangen om het onzichtbare zichtbaar te maken – met klei, naald en draad, en in ons collectieve bewustzijn.

🌍 Reisverslag — Beatrix Kwartier Gedragen verhalen Coöperatief Erfgoed: Van Keukentafel tot Hoofdkantoor
Utrecht – Croeselaan 18, Rabobank
De dag begint in Utrecht. De lucht hangt laag boven de Croeselaan, waar de twee glazen torens van de Rabobank als een modern klooster oprijzen.
Op de begane grond ruik ik koffie en nieuwe tapijten. Aan de balie staat iemand met een naamplaatje waar coöperatief beheer op staat.
Ik denk aan de boeren en huisvrouwen die hier, een eeuw geleden, hun geld samenbrachten om de gemeenschap overeind te houden.
De eerste banken waren houten banken. De eerste coöperatie een keukentafel.
Binnen in de hal zie ik een maquette: kringvormige torens, verbonden door glas.
Een transparante kathedraal van wederzijds vertrouwen.
Hier, denk ik, is de bank als erfgoed geboren — niet als machine van winst, maar als tafel van overleg.
De vrouw des huizes is hier nog voelbaar, al heet ze nu ‘lid’, ‘cliënt’, of ‘ondernemer’.
“Waar men samen zit, wordt waarde geboren.”
Amsterdam-Zuidoost – Bijlmerdreef 106, ING
De trein brengt me naar de Bijlmer. De wolken trekken open, het koperkleurige gebouw van ING glanst in het licht: een reusachtige kever met vleugels van glas.
Het heet The Orange Machine, ooit symbool van vooruitgang, nu van schaal.
Binnen is het stil. In de glazen liften zweven mensen met badges.
Er is geen tafel meer, slechts schermen.
De bank van vroeger — met de vrouw, de pen, de schatkist — is veranderd in een algoritme.
Toch voel ik iets herkenbaars: de zorg om balans, om rente en schuld, om het gezin dat moet leven van wat onzichtbaar stroomt.
Ik noteer in mijn schetsboek: De moedermaatschappij leeft voort in servers en spreadsheets.” De coöperatie werd een cloud.”
En ergens, in die digitale mist, blijft de oude logica van de huishouding kloppen. Amsterdam-Zuid – Gustav Mahlerlaan, ABN AMRO. Langs de Zuidas loopt een koude wind. Het gebouw van ABN AMRO lijkt op een tempel: glas, staal en evenwicht. Binnen hangen historische foto’s van fusies: Amro, Mees & Zoonen, HBU, Fortis. Ergens in een archiefkast ligt een handtekening onder de fusieakte die ooit de balans van het koninkrijk herschreef. Ik vraag me af:
Waar is de erfgenaam van de coöperatie gebleven? Is zij de dochteronderneming die opgesloten zit in het aandelenkapitaal van de moedermaatschappij — de onzichtbare vrouw die het huis ooit bewoonde?
In de hal staat een kunstwerk: een houten bank, leeg. Ik ga zitten. Het voelt als een ritueel. Een herinnering aan het moment waarop geld nog een menselijke maat had. De bank als zitplaats van het geweten.
Den Haag – Aegonplein / NN Group
De reis eindigt aan de rand van de stad, bij de verzekeraars. Hier begint het erfgoed van bescherming: AGO, Ennia, NN, Aegon — namen als families die ooit schreven over zekerheid en dood.
De gebouwen zijn zandkleurig, bijna klassiek. Het zijn geen banken, maar schilden. Ik loop langs de gevel en lees de motto’s: “Voor wie belangrijk is wat zeker is”. Binnen hangen schilderijen van gezichten zonder namen, contracten zonder handen.
De verzekering als ritueel: een belofte dat iemand, ergens, zal zorgen wanneer jij er niet meer bent. Ik denk aan mijn oma Nellie Von Aldenhoven Pruissen, die de bonnetjes bewaarde in een leren map.
Aan de polis van mijn vader, aan 1 augustus — de dag waarop recht en ritueel elkaar raakten. De huishoudbank van de familie was geen instituut, maar een tafel, een map, een hart.
Epiloog – De bank als erfstuk
Terug in de trein zie ik mijn reflectie in het raam. Achter me glijdt Nederland voorbij: velden, torens, spoorlijnen. Van de boerenleenbank tot de financiële wolk — één lijn van vertrouwen, gebroken en hersteld.
Ik denk:
De bank is een meubel van herinnering geworden. Een plek waar geld, zorg en erfdeel samenkomen. Een heilige zitplaats in het huis van de samenleving.
“Misschien is coöperatief erfgoed niet wat we bezitten, maar wat we samen onderhouden — de tafel waaraan we blijven zitten, ook als het gesprek moeilijk wordt.”

Dustopie
Ik leef in stof, adem de resten van geschiedenis. Sarcoïdose, zeggen ze, maar ik hoor: de longen van mijn voormoeders spreken nog. Zij die katoen plukten, steenkool droegen, stof van suiker in hun huid. Hun adem werd arbeid, hun adem werd bezit.
En ik, ik draag hun as als erfenis. Elke cel herinnert, elk litteken in mijn longen is een draad tussen wat ooit geboeid was en wat nu ademt.
Leven met een zeldzame aandoening is een zeldzaam bestaan — maar zeldzaam is ook de kracht om te blijven ademen in een wereld van stof.
Ik noem het: stof tot nadenken. Ik noem het: overleven. Ik noem het: ERFGOED KUNST.
Over mij, de maker
Silvia is kunstenaar, schrijver en onderzoeker.
Haar werk beweegt tussen kunst en recht, lichaam en staat.
Zij werkt aan het meerjarige project De Ziel van Nederland – Moederkracht in Beeld en Wet,
waarin ze onderzoekt hoe vrouwelijke creatie, recht en ritueel elkaar kruisen.
Haar eerdere werk Ik ben het merk – Ik ben het lichaam
werd gepresenteerd in samenwerking met het Amsterdam Museum.
Nationale-Nederlanden werd onbedoeld mijn mecenaat:
het lichaam betaalde de prijs,
het verzekeringsstelsel de rekening.
Kunst maakt dat zichtbaar.
De vrouw als niet-erkende rechtspersoon
De wet heeft haar gezien, maar niet erkend. Zij werd bestuurd, verzekerd, belast, maar nooit als bestuurder van haar eigen lichaam benoemd.
Haar naam staat in registers, maar haar stem niet in de Grondwet. Volgens het recht heeft haar lichaam economische waarde, maar geen bestuurlijke waarde. Ze is meetbaar in arbeid, maar onzichtbaar in besluitvorming. Haar adem betaalt belasting, haar zorg vult het bureau voor de statistiek, haar lichaam draagt de samenleving, maar is geen rechtspersoon in de wet.
Toch is juist zij het levende fundament van elke wet, het ongeschreven hoofdstuk dat het systeem nog steeds weigert te lezen.

In jaren van medisch en juridisch overleven ligt de bal nu bij de moedermaatschappij NN. Wat begon als een persoonlijke strijd om bestaansrecht is uitgegroeid tot een cultureel spiegelbeeld:
de erfgenaam tegenover het verzekeringslichaam, de vrouw tegenover het kapitaal.
NN – als naam en als symbool van Nomen Nescio, de naamloze – belichaamt precies wat ik onderzoek: het anonieme systeem dat bepaalt wie telt, wie geteld wordt, en wie uitgewist blijft.

Binnen het patriarchale recht wordt de portefeuille meestal gezien als bezit van een BV, bank of mannelijke erfgenaam.
Maar wie inhoudelijk kijkt, ziet dat zij de functie van de moeder vervult:
ze verzorgt, bewaart, verzekert, garandeert.
De paradox:
de moeder draagt het risico,
maar de man beheert het kapitaal.
Daarmee is de portefeuille de onzichtbare moeder van het financiële systeem:
ze is er altijd, maar nooit erkend als subject.
Precies zoals moeder de vrouw in mijn werk:
zichtbaar als arbeid, onzichtbaar als rechtspersoon.
Mijn werk keert de blik om. De naamloze krijgt gezicht..De bal ligt niet langer bij het systeem, maar in de kring van erfgoed en herinnering.
De vraag die nu gesteld wordt is niet: wie bezit wat? Maar: wie bewaart wie?
Ik ben de eigen architect van mijn ei gen leven. Ik verzekerde wat ik niet kon en kan dragen, maar ik liet mij niet verzekeren wat mij tot stilzwijgen verplichte.”
Amen
































