“Napoleon schreef de wet, maar wie schreef de wet en regelgeving over het vrouwelijk lichaam?

Napoleon schiep een systeem waarin vrouwen, en specifiek moeders, werden buitengesloten van juridische en economische autonomie. Dit heeft eeuwenlang doorgewerkt en vormt nog steeds de basis van veel fiscale en sociale wetgeving. Enerzijds pleit de politiek voor eigen verantwoordelijkheid, maar anderzijds erkennen zij niet hoe de wetten en systemen – historisch geworteld in patriarchale structuren – vrouwen en moeders structureel op achterstand zetten.
Als moeders geen volwaardige wettelijke erkenning krijgen, is het juridisch onlogisch dat ze wel belastingplichtig zijn. Dit zou kunnen leiden tot een herziening van belastingwetten of zelfs een juridische zaak waarin wordt gesteld:
“Geen erkenning, geen verplichting.”
“Moeder de vrouw is het grootste immateriële culturele erfgoed – zonder haar geen leven op aarde. Toch wordt ze niet wettelijk erkend als zelfstandig bestuurder van haar eigen lichaam. Hoe kan de bron van het bestaan zelf geen autonomie hebben?”
En Koning Willem I (1772-1843) stond bekend als een vorst die de handel en industrie stimuleerde, maar dit deed hij voornamelijk binnen een mannelijk gedomineerd economisch systeem. Vrouwen, en zeker moeders met een eigen handelsgeest, werden niet als volwaardige economische actoren erkend.
Waarom paste Willem I vrouwen niet in zijn handelsvisie?
1. Het Burgerlijk Wetboek van Napoleon (1804) als basis
• Onder Willem I werd in Nederland het Napoleontische rechtssysteem grotendeels overgenomen, met een strikte ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen.
• Gehuwde vrouwen waren juridisch handelingsonbekwaam en konden zonder toestemming van hun man geen contracten sluiten of eigendom bezitten.
• Dit stond haaks op een onafhankelijke handelsgeest bij vrouwen.
2. De opkomst van staatsgeleide handel
• Willem I richtte de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) op, die handel en industrie stimuleerde, maar dit was een mannelijk bolwerk.
• Vrouwen speelden traditioneel een grote rol in de lokale handel (bijvoorbeeld als marktvrouwen of in familiebedrijven), maar Willem I’s model was gebaseerd op grote handelsfirma’s en industriële productie, waarin vrouwen nauwelijks een rol kregen.
3. Religieuze en maatschappelijke normen
• In de 19e eeuw werd moederschap steeds meer als een maatschappelijke plicht gezien en niet als een economische rol.
• De cultus van de huisvrouw werd versterkt: een “goede” vrouw zou zich richten op het gezin en niet op handel of eigen economische macht.
4. Wetgeving en uitsluiting van vrouwen in het handelsrecht
• Onder Willem I en zijn opvolgers bleven vrouwen juridisch beperkt in hun handelsmogelijkheden.
• Pas in 1956 werd de handelingsonbekwaamheid van vrouwen officieel afgeschaft! Dat betekent dat moeders en vrouwelijke ondernemers meer dan een eeuw structureel uit de handel werden gehouden.

“Tijd om ons levend immaterieel en cultureel erfgoed opnieuw te definiëren.”
Erkennen we nu nog openbare koopvrouwen nog zoals Anna van Gelder ( de vrouw van Michiel de Ruyter ) nadat het wetboek van koophandel 1 is opgericht? Nee!

De draden van ons slavernij verleden lopen gewoon door en die draden zijn niet verbroken, maar verplaatst—van de plantages naar de bureaucratie, van kettingen om de polsen naar onzichtbare contracten en registers.
Het systeem van juridische en economische afhankelijkheid dat ooit openlijk werd toegepast op tot slaaf gemaakten, heeft zich verfijnd en verhuld, maar het principe blijft hetzelfde:
• Lichamen als economisch bezit → Moeders als administratief risico in plaats van erkende economische actoren.
• Beperking van autonomie → Moeders onbewust in uitkeringssystemen trekken in plaats van ze financieel zelfstandig te erkennen.
• Controle door wetgeving → Spelregels herschrijven terwijl het spel al begonnen is, waardoor bepaalde groepen structureel op achterstand blijven.
De slavernij van het lichaam is vervangen door de slavernij van het systeem—waaruit ontsnappen net zo moeilijk is, omdat de regels telkens veranderen in het voordeel van de makers ervan.
Moederschap wordt niet erkend als een fundament van de economie, maar als een persoonlijke last die moet worden gecompenseerd met sociale voorzieningen. Dit houdt vrouwen in een moderne vorm van economische onvrijheid, net zoals vroeger mensen via wetgeving in een ondergeschikte rol werden gehouden.
80 jaar vrijheid met inzet juridische fictie

Oprichting van het Wetboek van Koophandel
Het Wetboek van Koophandel (WvK) werd in Nederland ingevoerd op 1 oktober 1838 en was bedoeld als een aparte wetgeving voor handel en commercie, naast het Burgerlijk Wetboek. Dit wetboek was grotendeels gebaseerd op het Franse Code de commerce (1807), dat werd opgesteld tijdens de Napoleontische overheersing.
Waarom werd het Wetboek van Koophandel opgericht?
1. Specialisatie van handelsrecht: Voorheen vielen handel en commerciële activiteiten onder het algemene burgerlijk recht. Door een apart wetboek te maken, werd er specifieke wetgeving gecreëerd voor kooplieden, vennootschappen, zeerecht en verzekeringen.
2. Modernisering van de economie: In de 19e eeuw groeide de handel sterk, en er was behoefte aan uniforme regels voor ondernemingen en internationale handel.
3. Erkenning van koopmannen en ondernemers: Door een eigen wetboek te hebben, kregen handelaren een duidelijker juridisch kader, inclusief regelgeving over contracten, faillissementen en handelsvennootschappen.
Wat stond er in het Wetboek van Koophandel?
• Definitie van een koopman en wie als handelaar werd beschouwd.
• Regels over handelscontracten, effecten en wisselbrieven.
• Faillissementsrecht en handelsvennootschappen.
• Maritiem recht, zoals scheepsverzekeringen en aansprakelijkheid bij transport.
Latere hervormingen en verplaatsing naar het Burgerlijk Wetboek
Vanaf de 20e eeuw werd het Wetboek van Koophandel steeds minder relevant, omdat de scheiding tussen handelsrecht en burgerlijk recht vervaagde. In 1971 werd het faillissementsrecht al apart geregeld, en uiteindelijk werden grote delen van het Wetboek van Koophandel overgeheveld naar het huidige Burgerlijk Wetboek, Boek 3, 5 en 6.
In 2016 werd het Wetboek van Koophandel officieel ingetrokken, en sindsdien is al het handelsrecht geïntegreerd in het Burgerlijk Wetboek.
Wat betekende dit voor de “openbare koopvrouw”?
De status van de openbare koopvrouw, die vrouwen toestond zelfstandig handel te drijven, was al verdwenen met de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838. Toen vrouwen in 1956 volledig handelingsbekwaam werden, verdween de noodzaak van een aparte juridische status.

Hoe een valsspelende overheid de spelregels tijdens het spel aanpaste dus!
Met de intrekking van het Wetboek van Koophandel (WvK) in Nederland per 1 juli 2021 is het handelsrecht volledig opgegaan in het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betekent dat er geen aparte rechtspositie meer is voor kooplieden en dat alle natuurlijke personen en rechtspersonen onder hetzelfde privaatrechtelijke regime vallen.
De overheid heeft tijdens het spel de regels veranderd, waarbij sommige groepen—zoals zelfstandigen, moeders en mensen zonder stevige rechtspositie—de nadelige gevolgen hebben ondervonden. Dit is typerend voor een schuivend rechtskader, waarbij de overheid stap voor stap wetgeving aanpast zonder duidelijke communicatie over de consequenties voor betrokkenen.

Waarom is dit een vorm van “valsspelen”?
1. Onzichtbare overgang
• De intrekking van het Wetboek van Koophandel (WvK) was geen abrupte breuk, maar een geleidelijk proces over tientallen jaren.
• Ondernemers, zelfstandigen en andere economische actoren kregen te maken met regelwijzigingen zonder expliciete erkenning van de impact.
2. Ongelijke rechtspositie zonder heldere compensatie
• Zelfstandigen en kleine ondernemers gingen van een specifiek juridisch kader (handelsrecht) naar een systeem waar ze als particulieren werden behandeld, zonder de bescherming van werknemers.
• Er ontstond een grijs gebied, waarin velen tussen wal en schip vielen. Dit gold bijvoorbeeld voor nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
• Moeders en verzorgenden, die buiten de loondienst vielen, kregen geen structurele erkenning voor hun economische bijdrage.
3. Nieuwe machtsstructuren onder de noemer van “modernisering”
• De vrije markteconomie werd versterkt, maar zonder de juridische zekerheid van het oude handelsrecht.
• Grote bedrijven en kapitaalkrachtigen profiteerden, terwijl de kleine zelfstandigen en huishoudens zich moesten aanpassen aan een systeem zonder vangnet.
• Digitalisering en Europees recht legden nieuwe verplichtingen op, zonder dat alle individuen gelijke toegang kregen tot de voordelen ervan.
4. Geen inspraak of correctiemechanisme
• De overheid paste de regels aan zonder referendum of brede maatschappelijke discussie.
• Mensen die buiten het loondienstmodel vielen, zoals zelfstandige moeders of deeltijdondernemers, hadden geen stem in hoe deze aanpassingen hen raakten.
• Dit leidde tot een Asterix* systeem waarin bestaanszekerheid niet meer vanzelfsprekend is.
Dus op de vraag: Hoe gelijk is Artikel 1 aan de werkelijkheid als vrouwen en moeder de vrouw als ongehuwde of gehuwde kostwinner niet expliciet voorkomt in het burgerlijk wetboek? Euro papa?
Vrouwen die moeder worden krijgen een sociale uitkering en worden zo via de zorgverzekering in het polisregister van het UWV register getransporteerd

Dit werd is een cruciaal mechanisme waarmee vrouwen die moeder werden of worden onbewust in een afhankelijkheidspositie worden gemanoeuvreerd.

Wat er in de praktijk gebeurt, is dat moeders en of vrouwen die moeder worden via sociale uitkeringen en zorgverzekeringen automatisch in het polisregister van het UWV terechtkomen, zonder dat zij expliciet als zelfstandige economische actoren worden erkend.
Hoe werkt deze verborgen registratie?
1. Sociale uitkeringen als ‘vangnet’
• Als een vrouw moeder wordt en niet werkt, of haar inkomen daalt door zwangerschapsverlof, kan ze in bepaalde gevallen een uitkering krijgen, zoals:
• Ziektewet-uitkering (ZW) bij zwangerschap voor zelfstandigen (ZEZ-regeling voor zzp’ers).
• Bijstandsuitkering (Participatiewet) als er geen andere inkomsten zijn.
• Kindergebonden budget en toeslagen, afhankelijk van het inkomen.
• Deze uitkeringen worden administratief gekoppeld aan de zorgverzekering, wat betekent dat ze in het systeem van het UWV terechtkomen.
2. Automatische inschrijving in het UWV-polisregister
• Via de zorgverzekering en sociale regelingen wordt een vrouw administratief ‘verplaatst’ naar het UWV-register, ook als ze géén werknemer is.
• Dit zorgt ervoor dat ze als afhankelijk van een sociale voorziening wordt geregistreerd, in plaats van als zelfstandige economische deelnemer.
• In sommige gevallen blijft deze registratie bestaan, zelfs als ze later weer gaat werken of ondernemen.
3. Overgang naar afhankelijke statussen
• Doordat moeder de vrouw in dit systeem terechtkomen, wordt hun economische positie structureel beïnvloed:
• Ze worden in statistieken niet als ondernemers of kostwinners erkend, maar als uitkeringsgerechtigden of verzorgenden.
• Dit heeft gevolgen voor toekomstige pensioenopbouw, financiële zelfstandigheid en kredietwaardigheid.
• Veel vrouwen komen in een vicieuze cirkel terecht waarin ze moeite hebben om uit het uitkeringssysteem te komen, mede door complexe regelgeving rondom bijverdienen en toeslagen.
4. Geen erkenning als zelfstandige of kostwinner
• De waarde van moederschap als economische activiteit wordt niet erkend.
• In plaats van een basisinkomen voor moeders, worden vrouwen in een afhankelijkheidspositie geplaatst via sociale regelingen.
• Dit belemmert de keuzevrijheid, omdat het moeilijker wordt om weer volledig economisch zelfstandig te worden zonder financiële nadelen (zoals verlies van toeslagen).
Wat betekent dit in de praktijk?
• Dit past precies bij mijn punt dat vrouwen, en specifiek moeders, structureel niet als economische actoren worden behandeld.
• Het bevestigt dat er een onzichtbaar mechanisme is dat moeders administratief in een afhankelijke positie houdt.
• Dit mechanisme is niet neutraal: het stuurt vrouwen richting afhankelijkheid, in plaats van ze als zelfstandige economische eenheden te erkennen.
• Dit systeem heeft indirect invloed op de kansen van vrouwen om weer financieel onafhankelijk te worden.
Wat zou een eerlijke oplossing zijn?
• Moeders zouden direct als zelfstandige kostwinners erkend moeten worden, ook als ze tijdelijk minder werken vanwege zorg.
• In plaats van sociale uitkeringen die afhankelijkheid creëren, zou er een basisinkomen voor moeders moeten zijn dat hen financiële autonomie geeft.
• De registratie in het UWV-polisregister zou transparanter moeten zijn, zodat moeders niet ongemerkt in een afhankelijke status worden geplaatst.
• De waarde van moederschap als economische activiteit zou juridisch erkend moeten worden.
Dit sluit direct aan bij mijn pleidooi voor een wettelijke erkenning van moeders als autonome bestuurders van hun lichaam en economie.
Grondwet
Artikel 1 van de Grondwet zegt dat iedereen in Nederland gelijk is en niet gediscrimineerd mag worden. Maar de praktijk laat zien dat wetten, systemen en structuren vaak nog steeds een ongelijkheid in stand houden—of dat nu gaat om gender, sociaaleconomische status, belasting heffing, erfgoed of autonomie over het eigen lichaam.

Mijn werk verbindt erfgoed, identiteit en macht. Van het Burgerlijk Wetboek tot De Vagina Monologen, van Prinsjesdag-hoeden tot de strijd om autonomie.
Dit kunstwerk is geïnspireerd tijdens mijn reis naar Milaan, op het kunstwerk van Maurizio Cattelan’s sculptuur L.O.V.E., dat in Milaan voor het beursgebouw staat. Net als Cattelan’s werk heeft mijn sculptuur een provocatieve en symbolische gelaagdheid.
De combinatie van materialen zoals keramiek, hout en takken, evenals de opbouw van de compositie, doet denken aan een gelaagd narratief waarin macht, geschiedenis en misschien zelfs verzet of autonomie een rol spelen.

Wie bepaalt er eigenlijk wat geschiedenis is? En wie herschrijft haar?”
De overheid noemt het de moedermaatschappij en dochteronderneming maar moeder en dochter: hebben blijkbaar geen ‘bal‘ te zeggen !

Alle vrouwen en of moeders worden dus structureel ‘genaaid’ DARN Tentoonstelling Zeeuws Museum , benadeeld in wet en regelgeving binnen onze economie, terwijl termen die naar hen verwijzen wél worden gebruikt in machtsstructuren waarin ze zelf geen beslissingsrecht hebben.
De wet is eeuwenlang geschreven en geïnterpreteerd vanuit een mannelijk perspectief, zonder rekening te houden met de unieke biologische en sociale realiteit van vrouwen. Dit zie je terug in wetgeving over arbeid, het belastingstelsel, gezondheid, reproductieve rechten en economische zelfstandigheid.
Juridisch gezien blijken vrouwen formeel gelijk, maar immaterieel—op basis van de biologische impact van zwangerschap, moederschap en de maatschappelijke verwachtingen rondom zorg—worden we nog altijd structureel achtergesteld. Dat betekent dat de wet, zoals die nu is, in feite vrouwen dwingt om binnen een systeem te functioneren dat nooit voor hen ontworpen is.
Als je dit doortrekt, kun je stellen dat vrouwenlichamen voortdurend blootgesteld worden aan een vorm van juridisch en economisch geweld: de wet erkent niet de volledige impact van hun biologische en sociale rol, waardoor hun autonomie en welzijn structureel worden ondermijnd. Dit is een vorm van “immateriële marteling”—niet direct zichtbaar, maar diep geworteld in wet- en regelgeving, die vrouwen dwingt keuzes te maken die hun vrijheid en economische zelfstandigheid beperken.

Hoe gelijk is art 6 als vrouwen en moeder de vrouw niet expliciet zijn ingelijfd als zelfstandig bestuurder van haar lichaam als entiteit?
Artikel 6 EVRM en vrouwenrechten: Werkelijke gelijkheid of schijnneutraliteit?
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) garandeert het recht op een eerlijk proces. Op papier geldt dit evenveel voor mannen als voor vrouwen. Maar als we kijken naar de praktijk en hoe wetten historisch zijn gevormd, is de vraag: biedt artikel 6 werkelijk gelijke bescherming aan vrouwen, of werkt het binnen een systeem dat structureel in het voordeel van mannen is? Europese Hof?
Wat zegt artikel 6 EVRM?
Artikel 6 EVRM garandeert:
1. Het recht op toegang tot de rechter
2. Een eerlijk proces binnen een redelijke termijn
3. Een onafhankelijke en onpartijdige rechter
4. De rechten van verdediging (zoals toegang tot een advocaat)
5. Gelijke wapens in een rechtszaak
Dit lijkt neutraal, maar hoe verhouden deze principes zich tot vrouwenrechten?
1. Formele gelijkheid vs. structurele ongelijkheid
• Vrouwen hebben formeel het recht op een eerlijk proces, maar de wetten die hen beschermen zijn geschreven binnen een systeem dat eeuwenlang door mannen is beheerst. Dit betekent dat:
• Erfgoed, arbeid en lichamen van vrouwen historisch nooit volledig als juridische entiteiten zijn erkend.
• Het rechtssysteem is gebaseerd op rationele, economische en contractuele principes die vaak niet aansluiten bij de realiteit van vrouwenlevens (bijvoorbeeld zorgarbeid, reproductieve rechten, en biologische verschillen).
• De rechterlijke macht wordt nog steeds gedomineerd door mannelijke normen en perspectieven, waardoor vrouwen vaak minder gehoord worden in zaken die over hun lichaam en autonomie gaan.
2. Hoe werkt dit in de praktijk?
• Vrouwen en economische onafhankelijkheid: Wanneer vrouwen juridische stappen willen zetten rondom arbeidsrecht, sociale zekerheid of gelijke beloning, blijkt vaak dat de wet economische structuren bevoordeelt die niet voor hen ontworpen zijn. Artikel 6 helpt dan wel formeel, maar de onderliggende wetten zijn niet per se vrouwvriendelijk.
• Gezinsrecht en reproductieve rechten: Vrouwen hebben in theorie gelijke rechten bij familiezaken of medische keuzes. Maar in veel landen worden moeders nog steeds economisch gestraft door bijvoorbeeld een onvolledig ouderschapsverlof, geen recht op een basisinkomen, of juridische afhankelijkheid van een partner.
• Gerechtelijke toegang: In veel landen ervaren vrouwen meer drempels bij juridische procedures. Denk aan hoge kosten, juridische taal die niet aansluit bij hun situatie, of het feit dat zaken over seksueel geweld, huiselijk geweld en reproductieve rechten vaker gebagatelliseerd worden door rechters.
3. Artikel 6 EVRM: Hoe zou het vrouwvriendelijker kunnen?
Om artikel 6 werkelijk gelijkwaardig te maken, moet er een herdefiniëring komen van rechtvaardigheid en eerlijk proces met een vrouwelijk perspectief. Dit betekent:

Laten we Artikel 8 is onder de loop nemen?
Artikel 8 EVRM en vrouwenrechten: Bescherming van privéleven, lichaam en autonomie?
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op privéleven, familie, woning en correspondentie. Dit artikel lijkt neutraal geformuleerd en zou zowel mannen als vrouwen moeten beschermen, maar in de praktijk roept het cruciale vragen op:
• Erkent artikel 8 werkelijk de autonomie van vrouwen over hun eigen lichaam en leven?
• Worden vrouwen in de praktijk even goed beschermd tegen inmenging van de staat en derden?
• Hoe zou artikel 8 aangepast kunnen worden om recht te doen aan de unieke realiteit van vrouwen?
Wat zegt artikel 8 EVRM?
1. Iedereen heeft recht op respect voor zijn privéleven, familie, woning en correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan, behalve wanneer dat noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Op het eerste gezicht lijkt dit artikel de autonomie van vrouwen te beschermen tegen overheidsinmenging, maar de toepassing ervan is vaak problematisch.
1. Het vrouwenlichaam als juridisch immaterieel erfgoed
Vrouwen dragen een biologische en sociale realiteit met zich mee die uniek is: zwangerschap, moederschap, hormonale cycli en de onzichtbare arbeid die daarbij komt kijken. Artikel 8 beschermt formeel het recht op lichamelijke integriteit, maar het rechtssysteem erkent onvoldoende de structurele ongelijkheid die vrouwen ervaren.
• Reproductieve rechten: Hoewel artikel 8 het recht op lichamelijke integriteit beschermt, zien we in de praktijk dat overheden nog steeds wetten maken die de autonomie van vrouwen beperken, zoals abortusverboden, verplichte wachttijden of financiële drempels voor anticonceptie.
• Medische autonomie: Vrouwen worden vaak anders behandeld in de medische wereld. Onderzoek naar medicijnen en behandelingen is historisch gebaseerd op mannelijke lichamen. Artikel 8 zou hier sterker kunnen beschermen tegen medische bias en discriminatie van vrouwenlichamen.
• Gezinsrecht en moeders als autonome individuen: In veel rechtszaken over voogdij en familierecht worden vrouwen nog steeds economisch en juridisch afhankelijk gemaakt van partners of de staat.
2. De staat als “inmenger” in het vrouwenleven
Artikel 8 EVRM stelt dat de overheid zich niet mag bemoeien met het privéleven, tenzij noodzakelijk. Maar in de praktijk zijn er tal van voorbeelden waarin staten vrouwen beperken in hun keuzes over hun eigen lichaam en familie:
• Toeslagenstelsels en economische afhankelijkheid: Vrouwen worden vaak financieel afhankelijk gehouden via belasting- en uitkeringssystemen die niet erkennen dat moederschap op zichzelf een economische waarde heeft.
• Zorgarbeid als “onzichtbare” factor: De staat erkent formeel het gezinsleven, maar niet de structurele ongelijke verdeling van zorgtaken binnen gezinnen. Dit betekent dat vrouwen nog steeds vaker economische schade lijden door zorgtaken.
• Verplichte medische handelingen: Denk aan het verplicht inenten van pasgeborenen zonder volledige transparantie, of het ontbreken van vrije keuze in bevallingsmethodes. Dit raakt direct aan de autonomie van vrouwen over hun eigen lichaam en moederschap.
3. Artikel 8 als bescherming tegen economische en juridische onderdrukking
Als artikel 8 écht zou beschermen wat het belooft, zou het:
• Het vrouwenlichaam expliciet erkennen als een autonoom juridisch entiteit.
• Erkennen dat reproductieve arbeid (zwangerschap, moederschap) immaterieel erfgoed is en dus economische bescherming verdient.
• Een basisinkomen voor moeders vastleggen als onderdeel van de bescherming van gezinsleven en privéleven.
• Dwingen tot gelijke medische zorg en onderzoek voor vrouwen.
• Ervoor zorgen dat vrouwen nooit economische of juridische nadelen ondervinden vanwege zwangerschap of zorgarbeid.
Conclusie: Artikel 8 is niet écht neutraal voor vrouwen en of moeder de vrouw
Hoewel artikel 8 EVRM op papier het privéleven beschermt, is de toepassing ervan nog sterk gebaseerd op mannelijke normen. Dit betekent dat vrouwen in de praktijk nog steeds onderworpen worden aan structurele economische en juridische ongelijkheden die hun autonomie beperken.
Wil artikel 8 werkelijk gelijk zijn, dan moet het de vrouwelijke realiteit erkennen en beschermen—niet als een uitzonderingspositie, maar als een fundamenteel onderdeel van de wet. Pas dan zal artikel 8 écht het recht op privéleven en autonomie waarborgen, inclusief de unieke positie van vrouwenlichamen als dragers van immaterieel erfgoed.

Artikel 14 EVRM en vrouwenrechten: Werkelijke gelijkheid of juridische illusie?
Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verbiedt discriminatie bij de uitoefening van rechten die in het verdrag worden gegarandeerd. Op papier lijkt dit een krachtige bescherming tegen ongelijkheid, maar in de praktijk roept het fundamentele vragen op:
• Beschermt artikel 14 vrouwen en moeder de werkelijk tegen structurele ongelijkheid?
• Erkent de wet dat vrouwen niet alleen individuen zijn, maar ook dragers van immaterieel erfgoed en reproductieve arbeid?
• Hoe zou artikel 14 aangepast moeten worden om de unieke positie van vrouwen beter te beschermen?
Wat zegt artikel 14 EVRM?
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid, zoals op grond van geslacht, ras, huidskleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, verbondenheid met een nationale minderheid, eigendom, geboorte of andere status.
Dit betekent dat de overheid geen wetten of regels mag hanteren die discrimineren op basis van geslacht. Maar hier zit een cruciaal probleem:
• Artikel 14 geldt alleen in combinatie met andere rechten uit het EVRM. Dit betekent dat je je alleen op artikel 14 kunt beroepen als je kunt aantonen dat een ander EVRM-recht (zoals artikel 6 of 8) is geschonden.
• Er bestaat geen algemeen recht op non-discriminatie binnen het EVRM. Dit betekent dat indirecte vormen van structurele ongelijkheid moeilijker te bestrijden zijn.
1. Formele gelijkheid vs. structurele ongelijkheid
Artikel 14 lijkt neutraal, maar gelijkheid in de wet betekent niet automatisch gelijkheid in de praktijk. Veel wetten en beleidsmaatregelen houden geen rekening met:
• De economische en biologische realiteit van vrouwen.
• De meeste sociale zekerheids- en belastingstelsels zijn ontworpen vanuit het idee dat een “normale” werknemer fulltime werkt en financieel onafhankelijk is.
• Maar vrouwen nemen vaker zorgtaken op zich (meestal onbetaald), waardoor ze structureel economisch benadeeld worden. Dit wordt niet gecompenseerd door de wet.
• De reproductieve arbeid van vrouwen.
• Zwangerschap en moederschap worden vaak gezien als privékeuzes, terwijl ze een maatschappelijke functie hebben.
• De wet beschermt vrouwen tegen discriminatie op basis van zwangerschap, maar biedt geen structurele oplossing voor de economische gevolgen ervan.
• Dit betekent dat moeders in de praktijk vaak in een economisch zwakkere positie belanden—wat in feite een vorm van structurele discriminatie is.
• Medische en juridische bias.
• Veel medische behandelingen en onderzoeken zijn historisch gebaseerd op mannelijke lichamen.
• Seksueel geweld tegen vrouwen wordt nog steeds niet altijd serieus genomen in rechtspraak en handhaving.
• Artikel 14 biedt hier in theorie bescherming, maar in de praktijk zijn vrouwen vaak afhankelijk van interpretatie door rechters en beleidsmakers, die nog steeds werken binnen een juridisch systeem dat door mannen is ontworpen.
2. Hoe wordt artikel 14 in de praktijk toegepast?
Er zijn zaken waarin artikel 14 succesvol is ingeroepen door vrouwen:
• Draagmoederschap & reproductieve rechten
• Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in sommige zaken erkend dat overheden vrouwen niet mogen discrimineren op basis van hun reproductieve keuzes.
• Maar het recht op abortus of toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen is geen absoluut recht onder het EVRM, waardoor vrouwen in sommige landen nog steeds geen volledige autonomie over hun lichaam hebben.
• Discriminatie op de werkvloer
• Vrouwen hebben rechtszaken gewonnen over ongelijke betaling, zwangerschapsdiscriminatie en pensioenongelijkheid.
• Maar deze rechtszaken moeten steeds opnieuw gevoerd worden, omdat de wet het probleem niet fundamenteel oplost.
Dit laat zien dat artikel 14 reactief werkt, maar geen proactieve bescherming biedt. Het dwingt vrouwen steeds weer om hun recht te bevechten, in plaats van dat de wet structureel voorkomt dat ongelijkheid ontstaat.
3. Artikel 14 vrouwvriendelijker maken
Wil artikel 14 werkelijk bijdragen aan gelijkheid, dan moet het:
• Erkennen dat vrouwen structureel benadeeld worden door economische en juridische systemen die ontworpen zijn zonder hun biologische en sociale realiteit in gedachten.
• Reproductieve arbeid erkennen als volwaardige arbeid die economisch beschermd moet worden.
• Een proactief recht op non-discriminatie introduceren, zodat vrouwen niet steeds zelf rechtszaken hoeven te voeren om hun gelijk te krijgen.
• Zorgen voor een recht op economische gelijkheid dat rekening houdt met de specifieke situatie van moeders en vrouwen die zorgtaken vervullen.
Conclusie: Artikel 14 is niet écht gelijk voor vrouwen
Hoewel artikel 14 EVRM in theorie gendergelijkheid beschermt, biedt het geen fundamentele herziening van een systeem dat historisch op mannelijke normen is gebaseerd.
Om echte gelijkheid te realiseren, moet het EVRM niet alleen formeel verbieden dat vrouwen achtergesteld worden, maar ook actief beschermen dat zij niet structureel economisch, medisch en juridisch benadeeld worden door een systeem dat hun biologische en maatschappelijke realiteit niet erkent.
Pas als de wet reproductieve arbeid erkent als immaterieel erfgoed en moeders een economisch vangnet biedt, kunnen we spreken van echte gelijkheid. Tot die tijd blijft artikel 14 een juridische belofte zonder structurele garantie.
Moeder de vrouw- de bron van ieders bestaan is wereldwijd afhankelijk van willekeur door mensen met te veel macht!
Een echte oplossing zou ook een vrouwgerichte wetgeving zijn, die de unieke biologische en maatschappelijke positie van vrouwen erkent. Dit betekent onder andere:
• Een basisinkomen voor moeders, omdat hun lichaam en arbeid een essentiële maatschappelijke functie vervullen.
• Een wettelijke erkenning van vrouwen als autonome bestuurders van hun eigen lichaam, inclusief een nieuw juridisch kader dat vrouwelijke reproductieve arbeid niet als privéverantwoordelijkheid, maar als publieke waarde erkent.
• Hervorming van sociale zekerheid en arbeidsrecht, zodat vrouwen niet structureel financieel benadeeld worden door zwangerschap, moederschap of zorgtaken.
• Een herziening van het belastingstelsel, waarin arbeid niet alleen wordt gezien als betaalde banen, maar ook als de onbetaalde arbeid die vrouwen historisch verrichten.
Het gaat niet alleen om meer rechten binnen het bestaande systeem, maar om een herdefiniëring van de wet zelf—gebaseerd op de realiteit van vrouwen. Pas dan is er sprake van echte gelijkwaardigheid.
“Moeder de vrouw draagt niet alleen nieuw leven, maar ook de lasten van een samenleving die haar arbeid als vanzelfsprekend beschouwt. Echte gelijkheid betekent niet alleen erkenning, maar ook wettelijke en economische waarborgen voor haar bestaansrecht als autonome kostwinner en schepper van de toekomst.”
Liefs Silvia